Op Paasmorgen heb ik het genoegen bij het programma Onvoltooid Verleden Tijd (OVT) aan te schuiven om in gesprek (luister hier terug) te gaan over de recente ontwikkelingen rond ABN AMRO en de vraag of het een staatsbank zou moeten of kunnen worden. Voor wie OVT nog niet kent: dat is een al heel langlopend mooi radio-programma dat elke week weer nieuwe perspectieven op de geschiedenis biedt en voor mij persoonlijk ook een inspiratiebron was bij het vormgeven aan het initiatief Financieel Erfgoed.
Omdat er in een radioprogramma uit de aard van de zaak geen ruimte is voor uitgebreide bespiegelingen, leek het me goed om die op deze aparte blog vast te leggen. Let wel: dit is meer een uitgebreid kladblok van gedachten dan een strak gecomponeerd verhaal. Het valt uiteen in twee blokken namelijk de aanleiding enerzijds en de oplossingsrichting anderzijds. Daarbij blik ik zowel terug op bankiersmoraliteit, financiële crisis en oude staatsbanken als de Rijkspostspaarbank en de Postcheque- en Girodienst.
1: De aanleiding: consternatie over bankbeloningen en ABN AMRO-salarisverhogingen
De afgelopen weken is er het nodige te doen geweest over de beloningen die de top van de ABN AMRO zichzelf heeft toebedeeld/geaccepteerd en daarna weer geweigerd. De korte samenvatting van het voorafgaande was als volgt:
– vanaf 2007 raakten de Nederlandse banksector geleidelijk verzeild in de financiële crisis en het overheersende gevoel in de bestuurlijke top leek te zijn dat dit de banken vooral vanuit het buitenland overkwam en we in Nederland de boel goed op orde hadden: het woord sorry werd daarom niet of met grote moeite uitgesproken,
– na een aanvankelijke periode van ontkenning realiseerden de Nederlandse banken zich dat ze stappen moesten zetten om het geschonden vertrouwen tussen de banken en de samenleving weer te herstellen: er werd een internationaal unieke serie stappen gezet die bestonden uit het instellen van een Commissie (Maas), het formuleren van een code Banken en daarbij ook het formuleren van een bankiers-eed. Dit is iets om oprecht trots op te zijn.

Zwerend handje. Collectie Amsterdam Museum
– de bankierseed is historisch gezien heel interessant: ruim honderd jaar geleden was de interne moraliteit in het geldwezen voor de bankiers zo vanzelfsprekend dat toen Berlage een moraliserend zwerend handje aanbracht op de hekken van de effectenbeurs, de bankiers die in grote verontwaardiging lieten verwijderen (zie deze blog bij het Amsterdam Museum). Door tal van ontwikkelingen (o,a. ontzuiling en economisering) zijn we nu echter op een punt gekomen dat het nodig was om dat zwerend handje toch tevoorschijn te halen, en wel in de vorm van een eed onder de Wet Financieel Toezicht.
– de verankering van de bankierseed in wetgeving is voorgesteld door en voor de topbestuurders van de Nederlandse banksector juist om het vertrouwen met de samenleving te herstellen. Vanaf 1 april 2015 geldt hij ook (inclusief tuchtrecht) voor alle medewerkers in de financiële sector. Ook dit is iets om heel trots op te zijn: het is uniek dat een sector zich zo toetsbaar en dienend wil opstellen aan de samenleving en je kunt dit, zij het met enige kanttekeningen, in essentie vooral toejuichen. Hiermee wordt een belangrijke, goede en ook nu weer internationaal historische stap gezet.
– het doel van de eed is uitgebreid toegelicht: de bankiers willen niet alleen voor zichzelf, maar in het bijzonder ten overstaan van de samenleving toelichten dat ze voortaan het vertrouwen in de banksector in het oog zullen houden en niet meer eenzijdig zullen denken aan het aandeelhoudersbelang. De vorm van de eed is dus een sociaal contract met de samenleving waarin staat wat van bankiers verwacht mag worden:
Ik zweer/beloof dat ik een zorgvuldige afweging zal maken tussen alle belangen die bij de onderneming betrokken zijn, te weten die van de klanten, de aandeelhouders, de werknemers en de samenleving waarin de onderneming opereert.
– wie met deze belofte in de hand onderzoekt hoe de Raden van Commissarissen en topbestuurders (de gevers en nemers van beloningen) invulling geven aan de bankierseed en van daaruit hebben kunnen besluiten om de bankbestuurders (die hun oude bonussen zagen verdwijnen) in ruil een vaste salarisverhoging te geven komt voor een grote intellectuele uitdaging te staan.
– professioneel gezien is in HR-land namelijk al lang duidelijk dat bonussen en overmatige beloning niet werken; de kernredenering van remuneratie-commissies dat hoge beloningen en verhogingen van salarissen zinvol zijn voor de aandeelhouder is dan ook moeilijk te volgen; het argument dat de beste mensen moeten worden behouden is vergezocht en past eigenlijk vooral in de tunnelvisie die voorafgaand aan de financiële crisis werd gehanteerd,
– juist de eed, het sociale contract met de samenleving, forceert de bankiers van nu om na te denken over het perspectief van de klanten (die worden er natuurlijk niet beter van, want de salarisverhoging wordt feitelijk door hen betaald), het perspectief van de eigen werknemers (waarvan één op de vijf in de nabije toekomst ontslagen zal worden, maar desalniettemin zijn best doet om op een serieuze manier met de bankhervormingen na de crisis om te gaan) en het perspectief van de samenleving (daarin wordt in de post-crisis-situatie alle werk en inkomen onzeker en wordt het hebben van een vaste baan als een voorrecht gezien dat steeds minder mensen zullen hebben). Deze perspectieven hebben -kennelijk – onvoldoende gewicht in de schaal gelegd bij de topbestuurders in bankenland.
– wat bovendien lijkt te ontbreken bij de huidige consternatie – maar toch zwaar zou moeten wegen bij het ‘zorgvuldig afwegen’ uit de bankiers-eed – is een kerngegeven uit het hoofdstuk één over leidinggeven. Les nummer één is namelijk dat het nooit de regels, beloningen of straffen zijn die een organisatie, cultuur of een bedrijfstak doen veranderen, maar dat het gaat om voorbeeldgedrag. Alleen als de top van een bedrijf het goede voorbeeld geeft, wordt er overal elders navolging gegeven. Juist de bestuurlijke toppen van grootbanken als ABN AMRO, ING en Rabo hebben zich van dit effect nadrukkelijk rekenschap te geven en het is een boeiende vraag of dit punt in de Raden van Commissarissen en Bankbesturen ook als zodanig aan de orde is geweest. Mij lijkt het dat het de doorslaggevende overweging zou kunnen zijn geweest bij het afzien van de salarisverhogingen.
– een alternatieve manier van denken, minder langs de lijnen van de eed, maar meer een denkoefening die helpt te onderzoeken waar de lijnen van moraliteit en gezond verstand lopen, gaat als volgt. Hoe zou je, als bestuurders, na een dag van vergaderen, thuis aan je eigen kinderen of kleinkinderen uitleggen dat je die dag, in deze tijd van crisis, met de ene hand weer 2000 mensen hebt ontslagen en met de andere hand jezelf extra hebt laten belonen. Wat denk je dat je kind zou vragen? Hoe zou je antwoorden? En wat zou je dan voor vraag terug krijgen? En wat denk je dat datzelfde kind – als je denkt dat je het hebt weten te overtuigen – twintig jaar later van jouw opstelling zou vinden? Is je gedrag als positief inspirerend te beschouwen?
– de grote consternatie die nu de afgelopen weken en maanden is ontstaan rond beloningen (van zowel ABN AMRO, als ING en Rabo) is een logisch resultante van twee zaken. Allereerst voelt iedereen op zijn klompen aan dat de beloningsbeslissing in de bestuurlijke top van de drie grootbanken moreel gezien niet sluitend is te krijgen, tenzij met geforceerde intellectuele krachtsinspanning en ontkenning van relevante perspectieven. De reden waarom het nu extra problematisch is – punt twee – is dat dit gebeurt in een situatie waarin de bankiers juist met de hand op hun hart of op de bijbel, hadden beloofd dat ze vanuit een breder perspectief hun rol in de samenleving gaan vormgeven. Terwijl de crisis nog amper voorbij is, blijkt de plechtige eed die diende om het vertrouwen te herstellen, niet of niet meer nageleefd wordt door de bestuurlijke top van de grootbanken.
– terzijde: het gebrek aan voorbeeldgedrag van deze selecte groep bestuurders is vooral heel erg pijnlijk voor de overgrote meerderheid van medewerkers en bestuurders in de financiële sector die wél een nieuwe koers zijn ingeslagen en al vele jaren écht met hart en ziel vormgeven aan het nieuwe bankieren: bankieren met oog voor risico’s, met oog voor de klant, met oog voor de bankiers-eed en met oog voor duurzaamheid. Al hun moeite en succesvolle verandering verdwijnt bij deze discussie uit beeld en dat blijft nu helaas onderbelicht.
2- de oplossing: van ABN AMRO een Staatsbank maken
Eén van de oplossingen die nu in de politiek de ronde doen is om van ABN AMRO een Staatsbank te maken. Heel duidelijk zie je daar de echo van de twee voormalige staatsbanken terug: de Rijkspostspaarbank (in 1881 opgericht) en die van de Postcheque en Girodienst (1918).
Met name de aanwezigheid van de Postgiro op het bancaire speelveld leidde het grootste deel van de vorige eeuw tot een basisdienstverlening aan klanten die gratis en toegankelijk was en de andere partijen in de markt dwong om hun prijzen niet exorbitant hoog te maken. Het beleggingsbeleid was conservatief (vooral overheidsobligaties) en de ambtenarenstatus leidde ertoe dat van exorbitante beloningen geen sprake was. Uiteindelijk werd echter de Postgiro geprivatiseerd en ontstond een winstgevende Postbank als private partij. De dienstbaarheid aan het publiek (voortkomend uit de oud-overheids rol) bleef nog lange tijd de ongeschreven leidraad in de bedrijfsvoering, tot het merk in 2009 in de vaart der volkeren werd opgedoekt.
De basisredenering om nu van de ABN AMRO een staatsbank te maken is als oplossing heel begrijpelijk. Dit biedt de mogelijkheid om er een voorbeeldbank van te maken waar normale beloningen plaatsvinden, duurzame produkten worden aangeboden enzovoorts. In feite kun je dan de bank, net als destijds de Postgiro en de Rijkspostspaarbank, aan de banden van het parlement leggen en onder controle houden. Het bestaan van die bank biedt zowel een toegankelijke en redelijk geprijsde basisvoorziening in de markt, als een benchmark waar andere commerciële spelers niet omheen kunnen. Daarnaast was de Postbank, dankzij schaalgrootte, procesbeheersing en efficiency een goed winstgevende bank, dus dat zou dan de staatskas nog eens spekken ook.
Het idee gaat in de praktijk echter vermoedelijk niet werken. In de eerste plaats niet omdat ABN AMRO het dienstverlenen aan particulieren niet in de genen heeft zitten. De enige reden waarom de voorgangers van ABN AMRO zich interesseerden voor de particulier was dat er in de jaren vijftig/zestig geld nodig was om kredietverlening aan bedrijven te kunnen laten groeien en financieren. De bank was nooit gericht op de particulier en daar liggen dus ook niet de kernkwaliteiten (een goed track record op efficiency zou het minste zijn wat je dan nodig hebt en dat ontbeert ABN AMRO bijvoorbeeld). De verwachting dat je desalniettemin een jarenlang gegroeide structuur en gerichtheid op de zakelijke klant (die nog immer aanwezig is) met een gerichte opdracht vanuit de politiek zou kunnen veranderen is onterecht.
Een tweede punt waarom welke bank dan ook als volksbank vermoedelijk niet zal gaan werken is klantgericht. Als die staatsbank er staat, krijgt hij dan ook klanten, of houdt hij dan wel zijn klanten? De oproep tot een volksbank is immers vergelijkbaar met de oproep om voortaan geen plofkippen of ongezonde produkten meer te kopen of produceren. In naam zal iedereen het met dat idee eens zijn, maar in de praktijk kiest de klant vaker voor zijn portomonnee dan voor zijn ideaal. Dit verschijnsel zagen we het duidelijkst terug bij de talloze klanten die kozen voor een bank uit IJsland omdat die net even wat meer spaarrente bood. Het is dus nog maar de vraag of de bank zijn klanten voor zich weet te winnen (of weet te behouden).
De lotgevallen van de Rijkspostspaarbank
Een andere boeiende vraag is of het wel zo zinvol is om als parlement met deze mate van detail aan de knoppen te zitten. Het kan namelijk zomaar zijn dat dit idee verwatert tot een onwerkbaar construct. De geschiedenis van de Rijkspostspaarbank is wat dat betreft veelzeggend. Nadat in 1861 in Engeland een Post Office Savings Bank ontstond, werd dit onderwerp ook in Nederland vaker besproken. Uiteindelijk probeerde een parlementariër in 1870 met een amendement op de begroting van Verkeer en Waterstaat die bank op te richten.
Dit idee faalde en zo ontstond gedurende vijf jaren vanaf 1875 een ander compromis-model: de loketten van de Postkantoren zouden gelden aannemen voor particuliere spaarbanken. Die particuliere banken waren echter onvoldoende bekend/vertrouwd en zo vonden in het eerste jaar niet meer dan 400 inleggen plaats. Daarnaast waren de kosten van het model hoger dan de rente-opbrengsten.
Toen in de loop der tijd bleek dat in België en Italië inmiddels ook met succes een staats-spaarbank was gelanceerd, was het definitieve besluit (op 14 april 1880, bijna precies 135 jaar geleden) snel genomen. Dankzij het netwerk van de Postkantoren en de vertrouwdheid van de overheid waren er in één jaar al 30.000 spaarbankboekjes uitgezet, met gemiddelde bedragen van enkele tientjes. In 1900 beliep dat tegen de 900.000 en zo verwierf de Rijkspostspaarbank zich al snel een duidelijke rol als spaar/depositobank voor de gewone man.
Wat de Rijkspostspaarbank uiteindelijk de das omdeed was de strijd om particuliere deposito’s vanaf de jaren vijftig. Algemene banken en coöperatieve banken waren veel sneller in staat om producten met net iets betere percentages aan te bieden dan de RPS en zo verloor ze gestaag haar marktaandeel (dat ging van 40 – 30 naar 16 %). De RPS probeerde nog een fusie met gezamenlijke lokale spaarbanken, maar toen die niet wilden, resteerde een fusie met de Postgirodienst.
Kan dat idee van de volksbank ook op andere manier worden geregeld?
Jazeker: juist ook de Europese regelgeving biedt mogelijkheden om door toepassing van het concept universele dienstverlening te komen tot het formuleren van een basis-set aan eisen/bankprodukten die in de lokale markt geleverd moet worden.
Een onderzoek hoe dit moet is in 2006 afgerond door de Universiteit van Tilburg. Het laat zien op welke manier een samenleving, op de meest efficiënte wijze, ervoor kan zorgen dat een basis-voorziening dienstverlening beschikbaar is. In feite komt het erop dat door de overheid een publieke aanbesteding wordt gedaan, waaraan specifieke voorwaarden kunnen worden verbonden voor de leverende bancaire partij (bijvoorbeeld: geen topsalarissen, geen bonussen enzovoorts). Een nadeel hiervan is dat dit model de overheid op permanente basis geld kost en het idee achter de staatsbank vermoedelijk is dat die bank geld/winst oplevert (en niet kost).
Inmiddels is men in Europa echter een andere weg gegaan. Er is een Payments Account Directive aangenomen (die vanaf september 2016 van kracht wordt) die formuleert dat alle banken in Europa tenminste tegen een redelijke prijs een basis-set dienstverlening moet aanbieden aan de klanten. De banken zijn verplicht om hun tarieven in het betalingsverkeer goed te publiceren en moeten overstappen binnen korte tijd mogelijk maakt. Dat dekt dan een deel van de politieke behoefte: zeker weten dat er nog gewone banken zijn waar je tegen een redelijke prijs kunt bankieren. Het pakt echter de thematiek van scheef beloningsbeleid niet aan.
Wat als oplossing resteert blijft daarmee de weg van geleidelijke groei. Hoewel de realiteit is dat de bankklant niet snel overstapt, is te zien dat de klanten – ook in het verlengde van de houding van de grootbanken in het maatschappelijk debat – geleidelijk steeds duidelijker en vaker kiezen voor een bank die duurzaam is, geen geld leent aan foute bedrijven en geen overdreven belonings-structuren kent. De recente internationalisering van het betalingsverkeer maakt het daarbij iedereen mogelijk om de blik te verruimen naar ook buitenlandse partijen die passen in het gewenste profiel.
Zo zou toch langs de lijnen van geleidelijke marktwerking dezelfde verandering kunnen plaatsvinden als die nu in de politiek met een geforceerd idee wordt voorgesteld.
Leuk blog? Deel het verder via:
Vind ik leuk:
Vind-ik-leuk Laden...